Las vandaag de column van Ibtihal Jadib in de Volkskrant over de mogelijk mooie uitvinding van een koetoilet. Geprikkeld door dit woord plus haar vraag lees ik verder. Zou het waar kunnen zijn, dat een wc voor een koe een wezenlijke oplossing kan zijn, of er in ieder geval een grote bijdrage aan kan leveren, voor een flink aantal problemen waar we mee te maken hebben? Ik hoop het heus en probeer het voor me te zien. En dan word ik even later, eigenlijk nog meer dan door het woord koetoilet zelf, gtriggerd door een pracht van een zin in haar schrijven: “Er wordt iets te soepel langs het volume van de materie gekletst.” Hoe vrolijk, positief en misschien wel optimistisch ik was begonnen met het lezen over wc’s voor koeien, nu overviel me meteen verdriet, zwaarte en pessimisme. Omdat deze zin op slag een waarheid als een koe voor me is: totaal vanzelfsprekend en overduidelijk waar. Het volume aan nog zoveel meer narigheid in deze dagen is soms simpelweg even iets te groot om steeds lenig bij te kunnen zijn en blijven.
Moest ook meteen aan die andere prachtige zin denken, van Bert Schierbeek: “Hoe als je je met zorgeloosheid kon omringen en dat dat je ruimte was.” Alleen al door de schoonheid van de zin kan ik op andere dagen meteen opveren. Vandaag even niet. Dan zou ik nu zelf iets te soepel langs het volume van alle materie kletsen.
Simpelwel niet zo lenig vandaag. Morgen weer op zoek naar veerkracht. Hoeft niet zozeer soepel te gaan als wel teruggevonden.
Een koetoilet is een mooie uitvinding, maar hoe moet dat met bijna 1 miljoen koeien?